…hoe de boekenindustrie slechts een paar tafelschuimers dient….
De term ‘parasiet’ is afgeleid van het Griekse ‘parasitos’, wat letterlijk betekent: “Hij die eet aan de tafel van een ander.” In het Nederlands werd dit vroeger een ‘tafelschuimer’ genoemd.
Paar-a-citeren.
Dit ademt een zekere ‘ik-ben-legioen’-achtige kopieerdrift uit. Wanneer kopiëren en na-apen de norm worden, leidt dit tot pseudokunst en pseudofilosofie. Wanneer niemand het verschil meer kan duiden tussen echt en pseudo, bevinden we ons qua ontwikkelingsfase ergens aan het begin van de twintigste eeuw.
De massaproductie naar Chinees model kwam pas later.
In een normale economie zou je, als je de markt overspoelt met boeken, zwaar verlies lijden. Toch zie je dat ‘de grote uitgeverijen’ in Amsterdam deze strategie al minstens vijftig jaar vol weten te houden.
Om te begrijpen hoe dit überhaupt mogelijk is, moet je de boekenmarkt onder de loep nemen. Er is een monopolist: het Centraal Boekhuis, opgericht door diezelfde uitgeverijen. Aan dit Centraal Boekhuis betaalt iedereen die een boek wil publiceren honderd euro voor een ISBN, dat wezenlijk niets kost.
Die berg geld verdwijnt vervolgens in een ‘onduidelijke constructie’. Het is dus niet vreemd dat deze mensen het zich kunnen veroorloven de markt te blijven overspoelen met slecht geschreven boeken.
Als je daarnaast het Letterenfonds in een ijzeren greep hebt, wordt het helemaal mooi. Je hoeft dan de schrijvers niet zelf te betalen, en kunt het spel van ‘big numbers’ op een comfortabele manier spelen, ondersteund door de overheid. Dat kleine uitgeverijen in deze opzet geen enkele kans op succes hebben, is natuurlijk juist de bedoeling.
Dat van mij nog nooit een boek werd meegenomen naar de Frankfurter Buchmesse door het Letterenfonds komt doordat hun ‘adviesraad’, waarin altijd enkel mensen worden geplaatst die de grote uitgeverijconcerns vertegenwoordigen – als je de laatste vijftig jaar onder de loep neemt, zou je zien dat er precies NUL vertegenwoordigers van kleine uitgeverijen interesse hadden om advies te verstrekken – alles zit dus in dezelfde ijzeren greep, en dat moet natuurlijk als ‘kwaliteitsbewaking’ worden verkocht aan het publiek. Schijnbaar is het literaire publiek aanzienlijk minder intelligent dan het muziekpubliek, want wie in de muziekwereld gaat roepen dat de grote platenmaatschappijen de hoeders van de kwaliteit zijn, zal snel met de nek worden aangekeken.
Milieubewust is het allemaal natuurlijk helemaal niet. Gigantische bergen boeken moeten gedrukt worden om dit vreemde spelletje te kunnen spelen. Sterker nog, het Letterenfonds eist zelfs een minimumoplage, want schijnbaar heeft dat ook iets met kwaliteit te maken. Een natuurvernietigende moloch, dus, en dat allemaal om een handjevol tafelschuimers een comfortabel ‘literair bestaan’ te verschaffen.
Als kleine uitgeverij heb je geen keuze: je moet hun zak spekken en daarna meedoen aan de krankzinnige overproductie, waarin je totaal kansloos bent, want de conglomeraten hebben ook nog eens allerlei verborgen deals met boekwinkels. Hierdoor liggen deze vol met hun producten, wat een reden is waarom de overproductie nodig is: de winkels dienen immers gevuld te worden. En die winkels red je wanneer ze dreigen failliet te gaan weer met geld bedoeld voor schrijvers – de verheven kunst van het kruidenierschap, daar is de Nederlander altijd groot in geweest – de kleingrutterij.
En dan neem je ook nog eens plaats op de stoel van rechter wanneer er bepaald moet worden of iemand terecht werd buitengesloten of niet. En wat blijkt dan? Je kent de persoon die een half jaar later de enige dichtbundel van dat jaar bij jouw uitgeverij gaat publiceren, nee, daar heb je nog nooit van gehoord. Tuurlijk, mijnheer.
Wat een wereldje, mensen. Maar ik had geen keuze, ik werd erin geboren. Mijn eigen keuze was: ga ik me hieraan conformeren of juist niet. Ik koos voor dat laatste, en met die keuze ben ik nog altijd heel tevreden, hoewel het mijn leven niet makkelijker maakte. Maar een sage heeft geen interesse in ‘gemak’. Een sage leeft van uitdaging tot uitdaging. En zou ik al strijdend omvallen, ik zou trots zijn op wat ik door mijn leven heb weten te bereiken.
Gaat het mij lukken om deze parasiet te verslaan? Waarschijnlijk niet, maar daar gaat het mij niet in eerste instantie om. Het gaat mij in eerste instantie om de eigen ziel. Die wil ik hoog houden, en als me dat al lukt, ben ik al heel tevreden over dit bestaan.
Het is me in elk geval gelukt, ondanks stringente tegenwerking, een grote stapel boeken van hoge kwaliteit te publiceren. Dat is al een nederlaag voor deze naar grijze gruttergeest, wiens script meer had voorzien in een vroege dood door alcohol.
You – can’t – bring – me – down
Wowww – what the fuck – kijk eens wat ik voor mijn neus kreeg toen ik op YouTube naar dit nummer zocht?
Sorry jongens, maar ik ben JUIST WEL alleen en dat wil ik heel graag zo houden! In ‘De Eeuwige Ontgroening’ schrijf ik over deze vorm van doodskolonialisme.
In het oude Griekenland was παράσιτος overigens nog geen negatief woord. De priester die zijn maaltijd van de gemeenschap cadeau kreeg, werd ermee aangeduid. Ook toen had je dus al allerlei vormen van subsidie. Maar aangezien deze ‘voorbeeldige slavendrijversmaatschappij’ als geheel al een parasitaire vorm had – het uitbuiten van mensen was daar al de norm geworden – vind ik het grotesk dat mensen menen dat je enkel een intellectueel zou zijn als je je hijgerig gedraagt naar twee van zulke slavendrijversutopieën uit de geschiedenis.
Martinus, 05-02-2024
..ik heb er eerlijk gezegd grote moeite mee dat juist het varken werd gekozen om de ‘kapitalist’ uit te beelden. Het getuigt van heel slechte dierenkennis: het varken is juist uitermate sociaal en zo’n beetje het slechtste symbool dat je zou kunnen kiezen voor dit soort parasitisme. Het parasitisme zit dus al verpakt in de gekozen symboliek, iets wat je veel vaker zult zien.