Voor de meeste dichters is een ‘dichtbundel’ een kaft met daarbinnen de gedichtjes die zij gedurende een bepaalde tijdsperiode schreven, meestal enkele jaren. Dat is zo’n beetje alsof je een tentoonstelling ‘Rembrandt, 1649’ noemt en alles wat de schilder in dat jaar produceerde naast elkaar hangt, liefst nog in chronologische volgorde. Dat is natuurlijk een uitermate belabberd concept voor een tentoonstelling, het heeft ook iets volslagen narcistisch, het doet denken aan de psyborg Wil die vroeger in nklp zijn autistische dagboekverslagen kwam posten.
Toch zijn de bundels waarin de bundel meer is dan enkel een kaft rond wat losse gedichten op 1 hand te tellen, en dan nog is denk ik 90÷ van mijn hand afkomstig. Goed goed, Diogenes complex daargelaten – van mij mag Nederland overstromen met dichters, nu ja, ook daar zou de psycholoog onder u weer een verborgen destructieve wens in zien, en hij zou nog gelijk hebben ook. In het kikkerlandje waar dichtbundels visitekaartjes werden en dichter een leuk soort coaching is het enige redmiddel een nevelwerper van de betere soort, maar aangezien ik ook nog eens humanist ben beperk ik me tot heel af en toe een korte recensieperiode, waarna de pederaste leraren mij zonder pardon buiten zetten als ze doorkrijgen dat niet 5 van de 10 bundels meesterwerken zijn en zij zelf niet de heilanden van de geletterdheid.
En dan verwachten ze ook nog een ‘polemiek’ van je – mijne heren toch, een polemiek is een pennenstrijd tussen twee begaafde schrijvers.
Dus nee, woorden maak ik er niet aan vuil. Waarom zou ik Ferdydurke overnieuw gaan schrijven? Lees die roman eerst, kontjes, en staak dan jullie gekibbel en al die kruimelachtige nationalistische pretenties, hef het onderwijs op, pas dan komt er een eerste glimps van echte literatuur in zicht.
We zouden vandaag naar Santiago de Compostella gaan, maar je moet hier zo vroeg aanrijden en de volle maan gooide roet in het eten. Dus herschreef ik wat gedichten, en begin langzaam aan onder de indruk te raken van mijn nieuwe werk. In herschreven vorm dan: het gebeurt zelden dat de oorspronkelijke gedichten de revisie heelhuids doorstaan. Ik zei het al vaker: de echte dichtbundels ontstaan tijdens de revisie. En als je dan ziet hoeveel dichters het idee hebben dat ze te heilig voor revisie zijn – alsof elk woord dat ze neerpennen van goud is gemaakt, terwijl de lezer toch echt enkel modder ziet.
Zo’n dichtbundel bestaat al doende. Je kunt tevoren concepten verzinnen zoveel je wilt, maar de poezie kruipt waar ze niet gaan kan. Daarom ga je vaak met een bepaald idee aan een boek werken en komt er uiteindelijk een heel ander soort bundel uit.
Het lijkt er nu op dat in ‘familine’ gedichten over de dood van mijn zus zich gaan mengen met gedichten over dode dichters. ‘Familine’ is dan ook een particuliere contaminatie tussen ‘familie’ en ‘famine’ en nu het hoofdstuk vorm krijgt – het is natuurlijk geen toeval dat famine en femine zo op elkaar lijken – opnieuw een uitstekend voorbeeld van zwarte magie verborgen in de taal; nu het vorm krijgt zie ik met een steeds wordende blik hoe de realiteit in elkaar steekt, en hoop ik een nieuwe mijlpaal te kunnen neerzetten die ‘Ginneninne’ tenminste zal kunnen evenaren.