Of tenminste elke leerling een punt erbij
Gisteren ontving ik een mailtje van de Cito. Een tekst van mij was gebruikt voor het Eindexamen Nederlands op VWO-niveau. Aanvankelijk voel je je dan natuurlijk vereerd, maar dat gevoel was van korte duur. Toen ik de tekst kreeg toegestuurd, zag ik dat men een korte reactie van me van Neerlandistiek.nl had geplukt en daarover een meerkeuzevraag had gesteld die met geen mogelijkheid kon kloppen.
Die reactie staat hier:
https://neerlandistiek.nl/2021/06/slecht-lezen/
Het gaat om dit fragment:
“Deze mensen zijn in de war. Ze denken dat neerlandistiek een soort maatschappijleer is, of dat de neerlandistiek de maatschappijleer moet verdringen om het nut nog extra te bewijzen voor de mannen in de blauwe pakken, waarvoor zij werkelijk onophoudend dansjes uitvoeren. Boeken bespreken vanuit maatschappelijk-wenselijk oogmerk doe je bij maatschappijleer. Bij neerlandistiek gaat het om literaire onderwerpen. Was dit dan genoeg aanzet tot dat goede literaire gesprek? Gunnen jullie de leraren maatschappijleer nog hun vakgebied? Of moeten de economen ook voortaan voor hun baan vrezen?”
Er zijn twee vragen in het Eindexamen over mijn tekst. De eerste is deze:
18. Op welke alinea van tekst 1 vormt tekstfragment 4 het duidelijkst een tegenreactie?
A. op alinea 8
B. op alinea 9
C. op alinea 10
D. op alinea 11
Dat is een heel problematische vraag, want mijn reactie ging niet over dit artikel van Yra van Dyke maar over de reactie op dit artikel van Jeroen Dera in de Volkskrant. Als tekstduiding het doel is, is elk van de antwoorden fout. Is tekstduiding niet het doel, maar wil de examencommissie een soort spelletje spelen waarin de leerling dient aan te geven welk fragment het ‘duidelijkst’ bij mijn tekst past, dan vind ik het nog steeds erg problematisch. Laat ik de fragmenten erbij halen en beredeneren waarom:
Alinea 8
“Het stramien is steeds identiek: na een scène waarin steevast een vrouwelijk slachtoffer wordt gepijnigd, vernederd en vaak vermoord, gaan we terug in de tijd en komen er vier à vijf verschillende meisjes aan het woord – soms via vlogs, dagboekfragmenten, app- of e-mailberichten. Ze zijn typetjes en hebben steevast één ding gemeen: het zijn altijd witte meisjes met lang, los haar. De meisjes lijken geen enkele inhoud of substantie te hebben. De personages veroordelen elkaar op hoe ze eruitzien, en wat ze eten en drinken.”
Dit lijkt een soort woke analyse van een literaire tekst te zijn. De auteur doet verslag van de meisjes die de schrijver beschrijft in zijn verhaal, en die meisjes voldoen niet aan de criteria waar volgens deze beoordelaar meisjes aan zouden moeten voldoen. Dit past dus uitstekend bij mijn tekst, boeken bespreken vanuit maatschappelijk wenselijk oogpunt.
Alinea 9
“Seks is vrijwel altijd ongewenst en gewelddadig in deze teksten, maar de lezer krijgt geen ruimte om dat kritisch te beschouwen, omdat die meekijkt met daders in lang uitgesponnen geweldsscènes. Verkrachting en moord worden als haast onvermijdelijk lot voor jonge vrouwen gepresenteerd: als ze in het donker door het park fietsen, maar soms ook als ze in hun eigen slaapkamer zijn. Het hyperrealisme met herkenbare school- en plaatsnamen maakt het nog angstaanjagender. De shortlist van dit jaar bestond uit drie jeugdthrillers die qua opbouw en verhaalinhoud sprekend op de boeken van Wallis de Vries lijken. Succes is blijkbaar besmettelijk.”
Dit is van hetzelfde laken een pak: een woke analyse van een tekst, waarin wordt geklaagd dat de seksscène te gewelddadig is, dat de ‘lezer geen ruimte krijgt’ deze kritisch te beschouwen (m.a.w. de scène is te realistisch) en, let op, de lezer kijkt zelfs ‘mee met de dader’ en dat mag natuurlijk niet; elk boek moet vanuit de slachtofferrol worden beschreven. Dit past dus opnieuw uitstekend bij mijn tekst: boeken bespreken vanuit maatschappelijk wenselijk oogpunt.
We hebben dus na twee blikken al een probleem, want de vraagstelling is welke van deze twee teksten het duidelijkst op mijn tekst slaat. Wat een lelijk woord is dat, duidelijkst. Je zegt er eigenlijk al mee dat het eindresultaat gewoon een soort mening moet zijn, want harde wetenschap kan ik in zo’n constructie niet ontwaren. Toch doe je net alsof je hier een meerkeuzevraag over kunt stellen die je gewoon fout kunt rekenen, waarmee je de carrièrekansen van jonge mensen aan het beïnvloeden bent en mijn werk misschien wel de oorzaak gaat zijn van vier of vijf mensen die zakken gebaseerd op… slechte tekstinterpretatie bij de CITO, want ik kan met de beste wil van de wereld tussen deze twee kandidaten al geen ‘duidelijkste’ uitkiezen. Laat ik de volgende twee er dan bijhalen:
Alinea 10
“Met zulke lelijke teksten kweek je geen mooie lezers. Jonge lezers lezen vooral belevend en herkennend. Wat ze lezen, nemen ze letterlijk omdat hun literaire competenties nog niet zijn ontwikkeld. In het lesmateriaal van de Jonge Jury worden deze competenties ook niet aangesproken.”
Opnieuw een woke fragment (dat lijkt de enige mogelijke smaak in dit onderwijs – niet erg divers als je het mij vraagt) – in dit badinerende fragment leren we dat er ‘mooie lezers’ moeten worden ‘gekweekt’ en de taak van de poortwachters is ‘hun competenties aanspreken’. Die combinatie van mooi met aangesproken competenties maakt me een beetje onpasselijk. Waarom moeten de jonge lezers mooi zijn en vervolgens op competenties aangesproken? Brrr. Maar opnieuw een tekst die uitstekend bij mijn fragment kan passen – dat je jongeren zo betuttelend benadert en precies weet hoe zij kunnen lezen hoort eerder bij maatschappijleer thuis: je hebt het hier immers over de maakbare jonge lezer, een neoliberaal maatschappelijk concept.
Ik las zelf op 12-jarige leeftijd Einstein, Bohr, Gödel, Escher, Bach, dat soort boeken. Iemand die van mij een mooie lezer had willen kweken had ik zelfs toen al meewarig aangekeken. Mijn dochter moest in Turkije op haar 14e al Kafka lezen. Onderwijs is daar ouderwets en streng, maar van veel hoger niveau dan het hier is. Zou ik mijn dochter op deze wijze betuttelen door constante projecties over wat zij al dan niet zou kunnen of mogen begrijpen – hemeltjelief, wat een ellende. Maar ook dit fragment past duidelijk bij mijn tekst, en van duidelijkst is geen enkele sprake. Laten we dus naar het laatste fragment gaan:
Alinea 11
“Waarom wordt dit geld, afkomstig van Stichting Lezen en het Letterenfonds, niet besteed aan de promotie van echte jeugdliteratuur in de klas? Verhalen kunnen je leren hoe je betekenis kunt geven aan de wereld. Hoe je gevoelens, relaties, maar ook maatschappelijke verhoudingen kunt begrijpen en hoe je er taal voor kunt vinden. Ze bieden de sleutel tot een volwassen, ethische houding.”
En daar hebben we woke fragment nummer vier. Opnieuw een kernrol voor de maakbare jongere. Een pseudo-religieus begrip, ‘echte jeugdliteratuur’. Ik weet niet of zulke boeken in mijn tijd ook al bestonden. Ik las ‘Kruistocht in Spijkerbroek’ maar dat was als achtjarige. Tegen de tijd dat ik tien was, las ik geen kinderboeken meer, en ik weet niet over welke leeftijdsgroep dit gaat, maar ik vermoed 16 of 17-jarigen en het idee dat je voor zulke mensen ‘de beste jeugdliteratuur’ moet selecteren in plaats van dat ze zelf aan een open zoektocht beginnen zonder didactische leiding – het harmonieert met de bibliotheek die enkel nog boeken op bestelling levert en niets meer op de plank heeft staan.
Maar nee, geen sluitend antwoord, geen ‘overduidelijke’ winnaar. Alle vier fragmenten zijn wat mij betreft even duidelijk op mijn tekst te betrekken.
En dat vind ik zeer problematisch, want hier wordt een tekst van mijn hand misbruikt om het toekomstige succes van jonge mensen mee te beïnvloeden, terwijl de vraag overduidelijk foutief is opgesteld. Er is hier geen ‘duidelijkste’.
De volgende vraag is niet veel beter. Mijn tekst bepleit namelijk helemaal geen ‘invulling van het literatuuronderwijs’ –
19. In tekstfragment 4 wordt een andere inhoudelijke invulling van literatuuronderwijs bepleit dan in tekst 1. Benoem beide invullingen. Baseer je antwoord op tekstfragment 4 en op alinea 10 tot en met 12 van tekst 1. Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan 30 woorden.
Ik benoem enkel een kenmerk dat beter bij maatschappijleer zou passen. Dat leverde op de site een reactie op van Melchior Vesters die beweerde dat beide raakvlakken met elkaar hebben, en dat is natuurlijk zo. Maar mijn oorspronkelijke reactie was op Dera, die in de Volkskrant liet weten dat het hem geen donder kon schelen dat de jeugd pulp moest lezen, als hij maar huidskleuren en geslachten kon turven en daarna een didactisch kringgesprek met deze mooi-te-houden jonge mensen kon scheppen.
DAT deed me aan maatschappijleer denken. Achteraf denk ik, mijn god, Benders, wat een botte reactie. Hoe haal je het in je hoofd alle leraren maatschappijleer zo door het slijk te halen?
Mijn oprechte excuses zijn dus aan de orde. Maar voor de leerlingen: deze twee vragen dienen voor iedereen te worden goedgerekend, want ik vind het onacceptabel dat mijn teksten gebruikt worden om leerlingen mee te laten zakken, terwijl de antwoorden absoluut niet in een goed/fout constructie passen.
En dus zal de zaak overnieuw moeten, of men moet deze twee vragen uit de examens schrappen.
Martijn Benders