Het is een domein dat zich nauwelijks laat articuleren, waar de bibliothecaris, ooit aangesteld om een verzameling van opperste kwaliteit te cureren, nu zwerft in de labyrintische wateren van pseudokritiek. Een chaotische cohorte van amateurrecensenten, versmacht in een Sisyfus-achtige worsteling om de ondraaglijke last van onbetekenende kritieken te torsen, voor een schamel honorarium van tien euro.
George Orwell’s profetische woorden in ‘1984’ echoën door de gangen van onze literaire instituten: “Wie het verleden controleert, beheerst de toekomst.” De hedendaagse bibliothecaris lijkt zich niet langer te wijden aan het promoten van literaire excellentie. De fundamentele taak van de bibliotheek – het bijeenbrengen van onfeilbare kwaliteit – is verbleekt, vervangen door een scala van alternatieve doelstellingen: arbeidsvoorziening voor de nuttelozen, het aanbieden van een ‘middelmatige selectie’ van boeken gebaseerd op de kleinste gemene deler, en het verlichten van de zware taak van de bibliothecaris door alles te automatiseren en te centraliseren.
Zo is de bibliotheek verworden tot een schim van haar voormalige glorie, een plek waar literatuur wordt gereduceerd tot een banale doorsnee en waar professionele recensenten worden overschaduwd door hun amateuristische tegenhangers. Maar wie draagt de schuld? De bibliothecarissen? De amateurrecensenten? Of is het een overkoepelend systeem, een machtsmechanisme dat deze tragedie heeft georkestreerd?
Wie heeft van onze boekhandels zorginstellingen gemaakt? Bruna – een plaats die zou moeten dienen als een uitstekende gelegenheid om verheven literatuur aan het publiek te presenteren. Maar er is niet eens een klein hoekje, niet eens één literair boek. Lezen om het lezen werd hier het credo.
In de nachtmerrieachtige wereld van het hedendaagse recensentendom lijkt Nietzsche’s concept van de ‘laatste mens’, zoals uiteengezet in Also sprach Zarathustra, werkelijkheid te worden. De laatste mens is degene die niet langer streeft naar het bereiken van iets groots, maar die tevreden is met middelmatigheid, gemak en oppervlakkigheid. Een reflectie van het postmoderne denken, waarbij de wereld wordt gekenmerkt door simulacra, de simulatie van de werkelijkheid, zoals beschreven door Jean Baudrillard in zijn werk Simulacra and Simulation‘.
Baudrillard proclameerde dat het huidige culturele klimaat gedomineerd wordt door simulacra en simulaties, daarbij een dystopisch scenario schetsend waarin replicaties van realiteit niet enkel het oorspronkelijke vervangen, maar tevens de perceptie van het werkelijke vormgeven. De ‘laatste mens’ van Nietzsche is dan niet louter een individu verzonken in middelmatigheid en oppervlakkigheid, maar evenzeer een simulacrum, een replicatie van een replicatie, die een veelvoud aan opeenvolgende simulaties reflecteert.
Bij het overbrengen van deze gedachtengang op de literaire kritiek, wordt de ‘laatste mens’ de recensent die middelmatigheid eert, gemakzucht omarmt, en tegelijkertijd fungeert als een schakel in de keten van simulaties. De recensent die tegenwoordig klaagt over het gebrek aan literaire verfijning, is niets meer dan de meest recente manifestatie van de voorafgaande simulatie, welke op haar beurt weer een echo was van haar voorganger. Ze construeren een reeks van soepel in elkaar glijdende simulacrum-Matroesjkas, elke pop een imitatie van de vorige, elke kritiek een weerklank van de voorafgaande.
Het simulacrum, echter, belichaamt meer dan simpelweg een herhaling van het voorgaande. Zoals Baudrillard aangaf, de simulatie vervangt en transformeert de realiteit, het vormt onze perceptie. Elke nieuwe generatie van ‘laatste mensen’, elke nieuwe simulatie, draagt bij aan de transmutatie van de literaire wereld. Ze zijn niet alleen medeplichtig aan het vormgeven van een wereld waarin middelmatigheid, gemak en oppervlakkigheid de boventoon voeren, maar worden tevens de standaard voor wat literatuur behoort te zijn.
Het is in dit kader fascinerend om te overdenken hoe deze ‘laatste mens’, na het ondergaan van ontelbare Baudrillardiaanse simulaties, zodanig vervormd kan raken dat hij vlekkeloos vervangen kan worden door een hologram. In deze gedachtegang krijgt de literaire kritiek een bijna sciencefiction-achtige draai, waarbij de recensent niet meer is dan een holografische simulatie, een geprojecteerde schaduw van voormalige criticasters, gerepliceerd en weerkaatst in het oneindige.
Een dergelijke voorstelling roept herinneringen op aan het werk van Stanislaw Lem, in het bijzonder zijn kortverhaal The Seventh Sally. In dit verhaal geeft de protagonist Trurl, een meesterlijke uitvinder, aan de tirannieke koning Excelsius een geschenk van een pocket-universum, waarin deze de voldoening van heerschappij kan ervaren zonder enig werkelijk leed te veroorzaken. Dit universum wordt bevolkt door kunstmatige wezens die, hoewel slechts simulaties, lijken te leven, te handelen en te reageren als echte wezens.
In de context van onze literaire kritiek kan men zich voorstellen dat de ‘laatste mens’ op dezelfde manier vervangen wordt door een kunstmatige entiteit, een holografische simulatie, die de functies en handelingen van de ‘laatste mens’ perfect uitvoert. Net zoals de bewoners van Excelsius’ pocket-universum, zou deze simulatie kunnen lijken te denken, te voelen en te reageren, maar is in feite niets meer dan een holografische echo van de vorige ‘laatste mensen’.
Een analogie met het werk van R. A. Lafferty is ook treffend, in het bijzonder zijn verhaal Nine Hundred Grandmothers. In dit verhaal ontdekt de protagonist dat een buitenaards ras hun voorouders levend houdt door middel van “geriatrische projecties”. Deze projecties zijn holografische versies van hun voorouders die blijven bestaan, hun herinneringen en persoonlijkheden voortzetten, maar zijn in feite slechts projecties, zonder substantie of werkelijkheid.
De metafoor van R. A. Lafferty’s “geriatrische projecties” biedt ons een krachtig lens waardoor we onze huidige samenleving kunnen beschouwen. Het idee dat elke opeenvolgende generatie slechts een wat aftandse en vergeetachtige versie is van de voorgaande, lijkt wel heel nauw aan te sluiten bij de huidige realiteit.
In het licht van Baudrillard’s simulacra en simulaties kunnen we ons beginnen af te vragen of onze samenleving niet al in een staat van geriatrische projectie verkeert. Zoals de holografische voorouders in Lafferty’s verhaal, lijken ook wij de erfenissen van onze voorgaande generaties voort te zetten – hun ideeën, hun overtuigingen, hun manier van leven – maar dan wel in een iets afgezwakte en dementere vorm.
Onze hedendaagse cultuur kan worden gezien als een voortdurende reeks van zulke geriatrische projecties. Elke generatie neemt de herinneringen en identiteiten van de vorige generatie over, maar met een lichte mate van verval. De essenties van deze herinneringen en identiteiten worden steeds verder vervaagd, verzwakt, en vergeten. Hierdoor blijven we steeds minder van onze voorgaande generaties overhouden en verliezen we steeds meer van hun oorspronkelijke scherpheid, diepgang en diversiteit.
Daarbij gaat deze aftakeling niet enkel gepaard met een afname van rijkdom en variëteit, maar ook met een toename van middelmatigheid en conformisme. In onze geriatrische projectie van de samenleving vervaagt de individualiteit, terwijl het conformisme toeneemt. Wij beginnen allen op elkaar te lijken, omdat onze unieke eigenschappen en kenmerken langzaam vervangen worden door een generieke, uniforme mal van de ‘laatste mens’.
Nietzsche zag het als onontkoombaar. Daarin had hij natuurlijk gelijk. Ik heb ooit geprobeerd te betogen dat Nietzsche de opkomst van de teacher plants en mushrooms niet had ingecalculeerd of voorzien – de zestiger jaren konden alleen dankzij deze middelen de mens ontdoen van zijn loodzware conditionering – maar deze kortstondige ontsnappingspoging werd met ijzeren hand onderdrukt, een jaar of 50 lang, en nu wordt de poort plots opengezet naar een andere dimensie, een volledig kunstmatige wereld.
Wie een boekhandel ziet als een heiligdom, waarin de crème de la crème van de literatuur, het summum van menselijke schrijfkunst gehuisvest zou moeten zijn, moet spoedig tot de pijnlijke conclusie komen dat onze prachtige planeet geen ware boekhandels meer herbergt. De werken die er de planken vullen, lijken haast letterlijk geriatrische projecties van eerdere publicaties te zijn. Zo analyseerde ik eens een roman van Antoon Dautzenberg, en deze bleek te bestaan uit uittreksels van een aantal kerstfilms die in zijn geheugen door elkaar waren gehusseld en een nieuw verhaal hadden gevormd. Kortom, dit prototype had allang geen literaire werken meer als basisvoeding. De meest ranzige kerstscripts met Eddy Murphy en wat jatwerk uit Birdy, en hup het boek is weer klaar. Volgende!
Tegelijkertijd zien we de mensheid steeds verder dementeren door het drinken van water dat doorspekt is met kleine deeltjes psychiatrische medicatie. Tezamen met de gestage plastificatie van het menselijk lichaam resulteren deze factoren in het krimpen van onze metaforische Matroesjka-poppen, waardoor ze steeds minder goed in elkaar schuiven. Het resultaat is een ogenschijnlijk steeds meer verwarrende en absurde realiteit.
Maar laat u niet misleiden: deze gekte is slechts een illusie, een rookgordijn opgetrokken door de machinaties van ons collectieve simulacrum. De ware waanzin schuilt niet in de wereld om ons heen, maar in de voortdurende erosie van onze menselijke individualiteit en authenticiteit. We worden in rap tempo geriatrische projecties van onszelf, uitgeholde echo’s van wat we ooit waren.
In deze nevel van simulacra en simulaties vinden we niet langer de boekhandels die we ooit kenden, de heiligdommen van de literatuur. In plaats daarvan zijn onze boekhandels verworden tot echo-kamers van geriatrische projecties, die de steeds fletser wordende schimmen van ons literaire verleden weerkaatsen.
In weerzin van dat alles nog grootse boeken pogen schrijven – of is die grootsheid ook niets anders dan een simulacra? Ik durf het niet uit te sluiten, zelfs niet als meest gecancelde schrijver uit de broodmagere geschiedenis van de ‘Nederlandse literatuur’. Als ik zo’n cancelkutje als Hans van Willigenburg hoor stamelen als iemand hem eens een terechte vraag stelt: waarom interviewen jullie altijd hetzelfde kleine groepje mensen? – nee, dat gestamel is allang niet meer menselijk, het is een kortstondige glitch in zijn oppermachtig script.