Vierhonderd pagina’s, één minzaam lachje. En vergaderen maar!
Cactussen zijn herders van de tijd. Sinds ik de enorme cactus in de tuin van Can Yucel zag staan wist ik dat hij een hele speciale persoon is geweest. Dat wist ik natuurlijk ook al dankzij zijn gedichten, maar kwaliteit van gedichten is enkel voor grote dichters een concrete zaak – voor normale mensen is het allemaal abstract, ongrijpbaar en relatief.
Luisterend naar de laatste Nieuwe Contrabas dacht ik: ja, precies. Je hebt zes boeken op de ‘shortlist’ en die weten gezamenlijk bij drie mensen een handjevol minzame glimlachjes op te roepen. Dat is precies hoe ik de Nederlandse literatuur ken.
Schaterlachen zoals ik dat bij Tjechov of Gombrovicz ervaar is er niet bij. Een flauw glimlachje, en vervolgens een stevige vergadering over het boek om ‘de kwaliteit te bepalen’.
Je kunt dan als dichter roepen dat die kwaliteit allang concreet bepaald is door het lichaam, dat boeken die na het lezen van 400 pagina’s twee keer een minzaam glimlachje op weten roepen onmogelijk literaire boeken kunnen zijn.
Tegenover je zit nu een leger van hol-kijkende psyborgs die geen flauw benul hebben waar je het over hebt. Literatuur dat is voor hen wat vezels zijn voor een overheidsdietist: een woord dat een lading dekt.
Zo hoort het. En de spannende literatuur dat zijn dan de boeken die over de juiste woke onderwerpjes gaan. Turven, begrijpend lezen., themaatjes, normaloverkramping. Dat alles is de norm, is 99.9% van de literatuur geworden. Wie schaterlachen verwacht van een literair boek, en niet 1 of 2 keer per boek maar 1 o 2 keer per pagina – die is in het verkeerde tijdperk belandt.
Maar voor mij is dat juist geen literatuur. Daarom was ik des te blij dat ik mensen aan wie ik Fliermans Passage gaf wel met grote regelmaat hoorde schaterlachen. En ook ben ik heel blij dat ik heb begrepen wat een farce de Nederlandse letteren geworden zijn, of altijd al zijn geweest eigenlijk.
Die hebben daar zelf echter een andere mening over. Lachen, dat moet je juist doseren. En de juiste dosis is? Twee minzame glimlachjes per boek. Zo hoort het.
Of er ook na mijn dood ergens een enorme cactus gaat groeien weet ik niet, wat ik wel weet is dat het nergens aangekondigd gaat worden, dat niemand om mijn verdwijning rouwig zal zijn. Gelukkig maar, je wilt niet naast Steve Jobs en (Tjee – ik ben de naam van deze nepschrijver letterlijk vergeten!) – enfin, je wilt toch geen Held van de Holle Calorie worden – liever de cactusherder letterlijk verorberen.
Ondertussen gaat het gehuichel gewoon door. Ionica Smeets, Breukers of van Willigenburg: ze blijven doen alsof dit ‘het hogere’ zou betamen, ze schamperen er misschien wat over maar niemand durft te zeggen dat dit gewoon geen literatuur is. Ze blijven doen alsof dit het hogere moet zijn. En dat is omdat literatuur voor deze mensen wezenlijk alleen maar een spelletje is, een spelletje bedoeld om gezellig bij te vergaderen. Die gezelligheid, daar gaat het om.
Voor wie het verschil tussen ‘goed’ en ‘geniaal’ niet uit een afgrond maar uit enkele overzichtelijke cijfertjes bestaat zal de literatuur ook best een vermakelijk spelletje zijn. En dan ben je dood, en rest er
niets bijzonders, maar wat je toch hebt weten lachen met al die onbenullige boeken in dat spel!
Reality check
In werkelijkheid echter bestaan er in de kunst slechts twee modi operandi: humor en tragedie. Waar een boek er niet in slaagt je elke pagina twee keer te laten schaterlachen kan het misschien een boek zijn dat je om de andere pagina aan het huilen weet brengen.
Maar boeken die geen enkele lichamelijke reactie oproepen? Hogere literatuur? Bitch, please. Dat zou een totale breuk zijn met het hele corpus waar de canon op is gebaseerd. Boeken die goed zijn omdat ze een bepaald themaatje behandelen. Boeken die leuk zijn omdat je ze kado kunt doen aan een scholier.